Oer-Indische cultuurperiode (van ca. 7900 tot ca. 6500 v. Chr.)
Astronomisch lentepunt in Kreeft, werkzaamheid op aarde: van 7227 tot 5067 v Chr.
Hier was sprake van een godenbewustzijn of eenheidsbewustzijn. In deze tijd leefde de Indische mens in een passieve overgave aan de goddelijk-geestelijke wereld. De aardewereld werd als ‘maya’ gezien, d.w.z. als een schijnwereld. De echte wereld was de goddelijke wereld waar iedere mensenziel vandaan kwam en na het overlijden weer naar toe terugkeerde. Ook de dood beschouwde men dus als ‘Maya’. Men sprak over de zeven hemelen of planetensferen en men beschouwde de aarde zelf als de onderste of achtste hemel. Asia is de achtste hemel klinkt het nog in latere Indische geschriften zoals de Baghavat Gita en de Veda’s. Asia was de toenmalige bekende fysieke wereld. Er waren zeven grote leraren van de wijsheid, ’Rishi’s’ genoemd, en elk daarvan had door zijn inwijding een speciale verbinding met een van deze zeven hemelgebieden gekregen en bracht de sterrenwijsheid of astrosofie van de betreffende planeetsfeer op aarde. Het georiënteerd zijn op de hemelen boven ons vind je nog terug in de bouw van de latere pagoden, de meditatiehouding van de yogi’s, waarbij de benen gekruist werden met de voetzolen naar boven en in de toonladder, die toen van boven naar beneden gezongen werd.