De Tweelingen Mythe
Leda, de moeder der schone Helena, had twee zonen, Kastoor en Polydeukes. De eerste was de zoon van koning Tyndaros van Sparta, maar Zeus zelf was de vader van Polydeukes. Daarom was hij onsterfelijk, Kastoor, daarentegen sterfelijk.
De tweelingbroeders waren volkomen aan elkanders gelijken, zowel wat hun gestalte als wat hun inborst betrof. Zij koesterden een zo hartelijke broederlijke liefde en waren zo onafscheidelijk dat men hen beiden ook wel de Diaskoeren, de Zeuszonen, noemde. Iedereen hield van de schone en bevallige, steeds opgewekte en hulpvaardige jongelingen. Kastoor was vooral bedreven, in het besturen van onstuimige rossen, terwijl Polydeukes beroemd werd als vuistvechter.
Reeds in hun prille jeugd konden zij hun onweerstaanbare heldenmoed tonen. Toen Theseus hun geliefde zuster Helena ontvoerde, joegen zij de rover na en bevrijdden haar uit zijn macht. Zij namen deel aan de jacht op het Kaledonische zwijn en bovenal aan de tocht der Argonauten. Polydeukes wist toen in het beroemde vuistgevecht met de reusachtige koning der Bebryken de overwinning te behalen. De broeders oogstten onsterfelijke roem door hun heldendaden, zodat de grote Herakles hen aanwees tot leiders der Olympische spelen, die hij opnieuw had ingesteld.
Met hun neven Lynkeus en Idas waren de beide Dioskoeren in hartelijke vriendschap verbonden. Lynkeus, wiens naam “oog van de los” betekent, had het vermogen door bomen en zelfs door aarde heen te kunnen zien; zijn broeder Idas was zo geweldig sterk en bezat een zo vermetele moed, dat hij het eens zelfs tegen de verheven god Apolloon durfde op te nemen. Slechts de tussenkomst van Zeus, de vader der goden, verhinderde de dreigende strijd.
Op een keer waren de beide broederparen uitgetrokken om buit te zoeken. In Arkadië roofden zij een prachtige kudde runderen. Zij besloten die onder elkaar te verdelen en belastten Idas ermee. Deze koos daartoe een zonderlinge manier. Hij deelde een stier uit de buit in vier gelijke stukken en bepaalde, dat degene, die zijn deel het eerst zou hebben opgegeten de helft van het geroofde zou hebben; de rest zou voor de tweede zijn.
Toen begon er een ongewone wedstrijd. Nauwelijks hadden de vier kamaraden zich aan het eten gezet, of Idas was met zijn deel al klaar; daarna hielp hij zijn broeder om diens stuk op te maken, en besliste daarmee vlug de uitslag. Lachend voerden beiden de gehele buit mee, terwijl de Diaskoeren met niets naar huis gingen. In hun boosheid deden deze een inval in Messenië, ontvoerden de schone dochters van Leukippos, die met Lynkeus en Idas verloofd waren, en huwden met haar.
Natuurlijk wilden de beide broeders zich deze smaad niet laten welgevallen. Lynkeus klom op een hoge berg en ontdekte met zijn scherpe ogen spoedig de schuilplaats, waarin Kastoor en Polydukes zich verborgen hielden. Hij riep zijn broeder Idas en zij beiden overvielen het Diaskoerenpaar. Door Idas’ zware werpspies getroffen viel Kastoor ter aarde. Woedend sprong Polydeukes op om de gevallene te wreken, en vervolgde de vluchtende broeders, totdat zij zich bij het graf van hun vader tot de afweer opmaakten. Idas slingerde de geweldige grafsteen tegen de borst van zijn opvolger, maar de onsterfelijke Polydeukes hield ongeschokt stand. Hij stormde op Lynkeus af en velde hem met zijn lans ter aarde. Nu ontstond er een vreselijke strijd tussen Polydeukes en Idas; elk van de twee brandde van begeerte om de dood van zijn broeder te wreken. Juist greep Idas een geweldig rotsblok en wilde het naar het hoofd van zijn tegenstander slingeren, toen Zeus de verdediging van zijn zoon ter hand nam. Hij zond een vurige bliksemstraal omlaag en verteerd door dit hemelvuur kwam Idas om het leven.
Dankbaar zag Polydeukes naar de hemel omhoog, dan spoedde hij zich naar zijn broer terug. Met luid geween boog hij zich over de stervende. “O vader Zeus,” riep hij, “hoe kan mijn leed ooit gestild worden? Laat mij met hem, mijn liefste vriend, meegaan naar het rijk der schaduwen!”
Toen neeg de opperste der goden zich tot hem: “Gij zijt onsterfelijk,” sprak hij. “Maar ik laat je de vrije keus. Wilt ge onsterfelijk en in eeuwige jeugd wonen op de Olympos bij de eeuwige goden – maar zonder Kastoor, dan is het je toegestaan. Wilt ge echter alles met je geliefde broeder delen, dan mag je met hem de helft van de tijd in de duistere onderwereld, de andere helft in de gulden hemelzaal vertoeven.”
Zo sprak de goddelijke vader, en voor Polydeukes was er niet één ogenblik van twijfel. “Ik wil mijns broeders lot delen,” riep hij blijmoedig en zonder aarzeling. Toen stond Zeus zijn zoon dit verzoek toe, en even onafscheidelijk als in hun aardse leven brengen de tweelingen tezamen één dag door bij vader Zeus en de andere goden, en de andere in de donkere Hades. De mensen bidden tot hen in alle nood des levens en vereren de Diaskoeren als redders in gevaren.